Frans woordenschat
Luisteroefening le système digestif
les intestins de darmen
les entrailles f. de ingewanden
la constipation de constipatie, verstopping
la diarrhée de diarhee
la selle de ontlasting, de stoelgang
les ballonnements m. de winderigheid, winderig zijn
péter een wind laten
le prout (enfantin) het scheetje
déféquer poepen
la salive het speeksel, de spuug
le crachat de fluim
saliver kwijlen
cracher spugen

Mon estomac gargouille.
mijn maag rommelt

le renvoi de oprisping
le hoquet de hik
roter boeren

avoir le hoquet
de hik hebben

avoir un renvoi
een oprisping hebben

digérer verteren
l'indigestion f. indigestie
nauséeux / nauséeuse onpasselijk (vrouwelijk)
les aigreurs d'estomac m. maagzuur

être barbouillé
misselijk zijn

avoir l'estomac détraqué
een maag hebben die van streek is.

Elle se sent nauséeuse.
Zij voelt zich misselijk

vomir overgeven
gerber familier braken
dégueuler familier
dégobiller familier
la gerbe
une gerbe d'eau een waternevel

Je me sens malade. Je pense que je vais vomir.
Ik voel me niet lekker. Ik denk dat ik ga overgeven.

Expressions

Ce film est à gerber.
Deze film is waardeloos

le foie
le pancreas
l'œsophage
l'estomac
le gros intestin
l'intestin grêle
l'anus
le rectum
digestion system
pancreas
esophagus
stomach
large intestine
small intestine
anus
rectum